17554 |
mager |
schraal:
sjraol (L375p Wessem)
|
mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20205 |
man |
mens:
mins (L375p Wessem, ...
L375p Wessem)
|
man [RND], [RND]
III-3-1
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
mannetje:
menke (L375p Wessem)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34449 |
mannelijk jong van de geit |
bok:
bok (L375p Wessem)
|
[N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21]
I-12
|
34051 |
mannelijk kalf |
stierenkalf:
stīrǝ[kalf] (L375p Wessem)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (L375p Wessem),
schaap:
šǭp (L375p Wessem)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
bok (L375p Wessem),
buq (L375p Wessem)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19960 |
mannelijke hond, reu |
rekel:
réékel (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24207 |
mannelijke merel |
mannetje:
menke (L375p Wessem)
|
een mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24454 |
mannelijke vis |
hom:
hom (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u een mannelijke vis (hommer, hom, homvis, milter) [N 83 (1981)]
III-4-2
|