20676 |
room |
room:
rǫu̯m (L375p Wessem)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
ruəzən (L375p Wessem)
|
rozen [RND]
III-2-1
|
20537 |
roosteren |
roosteren:
roostere (L375p Wessem)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33436 |
ruimte tussen opeenvolgende gebinten |
gebont:
gǝbøntj (L375p Wessem)
|
Het vak of de ruimte tussen de opeenvolgende gebinten in een stal of in een schuur, die wordt begrensd door de vlakken van twee gebinten en de buitenmuur of door één gebint en twee muren die dan een hoek vormen. Zie afbeelding 18 en de plattegronden bij paragraaf 1.2. Bij driebeukige gebouwen omvat zo''n vak een deel van de middenbeuk en een deel van de zijbeuken. Bij éénbeukige gebouwen kan begripsverwarring ontstaan met de ruimte tussen de stijlen, die immers in de buitenmuren staan. Zie daarom ook het lemma "ruimte tussen de stijlen" (3.3.9). Omdat bij éénbeukige gebouwen de gebinten vaak niet zo duidelijk zichtbaar zijn (vooral in de stallen) en bij nieuwere gebouwen met dragende muren gebinten ontbreken, is de in dit lemma bedoelde ruimte voor vele informanten een onbekend begrip (met name in L 269, 271, 289, 296, 330, 375, 378, 378*, 381b, 0426, 429, Q 15, 32, 32a, 95, 99, 102, 112, 119, 121, 196, 203, 208 en 222). Van belang en interessant is de metonymische naamsoverdracht die zich in dit lemma herhaaldelijk voordoet: de benaming van de gebinten gaat over op die voor de ruimte tussen de gebinten. Zie afbeelding 15.' [N 4, 3; N 4A, 9a; A 25, 17]
I-6
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hoortsələ (L375p Wessem),
scheeldees:
sžəldēs (L375p Wessem)
|
paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
21028 |
saus |
saus:
sààws (L375p Wessem)
|
saus [RND]
III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapuliermedaille (<fr.):
ein sjabbeleermedalie (L375p Wessem)
|
Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
34381 |
schaap |
schaap:
sǭp (L375p Wessem)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
25068 |
schaars |
raar:
raar (L375p Wessem)
|
schaars [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
22314 |
schaats |
schaats:
šaatsə (L375p Wessem)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|