22750 |
lied, liedje |
liedje:
lid-sjê (Q164a Widooie)
|
Liedje.
III-3-2
|
19085 |
liegen |
liegen:
liegen (Q164a Widooie)
|
liegen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
lii̯s (Q164a Widooie)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|
17816 |
liggen |
liggen:
liggen (Q164a Widooie)
|
liggen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
24567 |
lijsterbes |
lijsterbeer:
lijsterberen (Q164a Widooie)
|
lijsterbes (Sobus aucuparia) [Lk 04 (1953)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
lōōpen (Q164a Widooie)
|
lopen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
33027 |
maaien met de zicht |
zichten:
zixtǝ (Q164a Widooie)
|
Algemene benamingen voor de handeling van het maaien van het graan met de zicht. Vergelijk ook het lemma ''graan maaien met de zeis'' (4.4.1). De opgaven voor vraag N 15, 16f "slaan met de zicht" zijn grotendeels identiek met die voor de vragen "maaien", of "inkappen". Alleen werkelijke slaan-opgaven zijn ondergebracht in een apart lemma: ''slaan met de zicht'' (4.2.2). Wanneer het woordtype maaien is opgegeven in het zicht-gebied van kaart 19, dan moet dat geïnterpreteerd worden als "maaien in het algemeen"; de specifieke betekenis van maaien is immers "maaien met de zeis"; zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) in aflevering I.3, waar alle maaien-opgaven zijn gedocumenteerd. Zie voor de toelichting bij kaart 19 de algemene inleiding bij deze paragraaf. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [maaien] zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3.' [N 15, 16a; JG 1a, 1b; A 3, 38 en 40d; A 4, 28; A 23, 16; L 4, 38; L 20, 28; L 39, 41; L 48, 34.1; Lu 1, 16; Lu 2, 34.2; R 3, 65; div.; monogr.; add. uit N 15, 16f; L 40, 8]
I-4
|
21918 |
mannelijke duif |
hoorn:
NB haon haan.
hoön (Q164a Widooie)
|
Doffer.
III-3-2
|
19822 |
mannelijke kat, kater |
kater:
kaôter (Q164a Widooie)
|
mannelijke kat [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
22440 |
masker |
mombakkes:
moem-bak-kês (Q164a Widooie)
|
Masker.
III-3-2
|