18091 |
spatader |
ader:
spat wordt volgens de informant niet gebruikt.
āōr (L354p Wijchmaal)
|
spatader (uitpuilende ader aan been, Fr. varice) [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
17782 |
speeksel |
spuw:
spou (L354p Wijchmaal),
tuf:
tuf (L354p Wijchmaal)
|
speeksel [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dē.m (L354p Wijchmaal),
dēm (L354p Wijchmaal)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (L354p Wijchmaal, ...
L354p Wijchmaal)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
28970 |
spelden |
vastspelden:
vastspɛlǝn (L354p Wijchmaal)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
ig spil, hè spilt, wè spelen (L354p Wijchmaal)
|
Ik speel, hij speelt, wij spelen. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
spenen:
spēnǝ (L354p Wijchmaal)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spi(i̯) (L354p Wijchmaal)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
21373 |
spijbelen |
heggenschool houden:
heggeschool hän (L354p Wijchmaal)
|
Spijbelen (de school ontlopen, achter de hagen schoolgaan). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
nē̜gǝlǝ (L354p Wijchmaal)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|