24557 |
wilg (alg.) |
klompenhout:
klompenhout (L354p Wijchmaal),
wissen:
wissen (L354p Wijchmaal)
|
de wilg [Lk 6 (1953)] || namen voor verschillende soorten wilgen [Lk 6 (1953)]
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
Mar.;: dit ww. komt niet voor in WBD 1.4; in deze lijst komt het gehele werkwoord ook niet voor! Niet gebruiken?
ich wil, je wilt, he wilt (L354p Wijchmaal)
|
ik wil, gij wil, hij wil ik wou, gij woudt, hij wou wil hij nu? wou hij gisteren? wou hij het maar doen! [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
33832 |
windzuiger |
windzuiker:
we.nt˲zǫu̯.kǝr (L354p Wijchmaal)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
pǫǝtǝ (L354p Wijchmaal)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (L354p Wijchmaal)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kroon:
kruǝn (L354p Wijchmaal),
ster:
stɛ̄r (L354p Wijchmaal)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (L354p Wijchmaal)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20654 |
witte kool |
sluitkool:
sløͅytkyəl (L354p Wijchmaal),
witte kool:
witte kuel (L354p Wijchmaal)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]
I-7
|
20620 |
wittebrood |
mik:
mik (L354p Wijchmaal)
|
wit brood [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
gebroken gebit:
gǝbrō.kǝ gǝbē.t (L354p Wijchmaal)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|