18251 |
stropdas |
bindel:
bindel (Q104p Wijk),
kravat (<fr.):
kervat (Q104p Wijk),
kravat (Q104p Wijk, ...
Q104p Wijk,
Q104p Wijk)
|
stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22362 |
stuiken |
scharren:
door meisjes gespeeld
sjarə (Q104p Wijk),
totsen:
door jongens gespeeld
toͅtsjə (Q104p Wijk)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)]
III-3-2
|
17642 |
stuitbeen |
stuitbeentje:
stuusbei-jnje (Q104p Wijk)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stubben:
stöbben (Q104p Wijk),
stuiven:
stuiven (Q104p Wijk)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
knabje:
u knepke (Q104p Wijk),
’n knepke (Q104p Wijk)
|
stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21630 |
stuiver (belg.) |
stuiver:
stuijver (Q104p Wijk)
|
Betekenis en uitspraak van: stuiver? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23590 |
suisse |
koorezel:
koer-ezel (Q104p Wijk)
|
De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17735 |
suizen van de oren |
tuiten:
tuite (Q104p Wijk)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabbernakel (Q104p Wijk)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23711 |
tafelgebed |
tafelgebed:
taofelgebed (Q104p Wijk)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|