18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
snòòve (Q104p Wijk)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
schreursgat:
[Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]
schreursgaat (Q104p Wijk),
snijderslok:
snijderslook (Q104p Wijk)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21625 |
zilveren één frank |
frank:
Opm. geen verschil met bovenstaande uitdrukkingen!
frang (Q104p Wijk)
|
1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18198 |
zitvlak van een broek |
broekenbodem:
brokebojem (Q104p Wijk),
brookebojem (Q104p Wijk),
kont:
koont (Q104p Wijk),
kruis:
kruus (Q104p Wijk)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zomerkléjer (Q104p Wijk, ...
Q104p Wijk),
zomerse kleren:
zomerse kléjer (Q104p Wijk)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23534 |
zondagmissaal |
zondagsmissaal:
zoondagsmissaal (Q104p Wijk)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sōondagse kléjer (Q104p Wijk),
`s zondagskleren:
sondagskléjer (Q104p Wijk),
soondagskléjer (Q104p Wijk),
goede kleren:
gooi kléjer (Q104p Wijk)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
`s zondagsscholk:
soondagssjòlk (Q104p Wijk),
verpleegstersscholk:
verpleegstersscholk (Q104p Wijk)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zaol (Q104p Wijk),
zoal (Q104p Wijk, ...
Q104p Wijk)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
söchte (Q104p Wijk)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|