34251 |
karnstaf |
haspel:
haspǝl (Q201p Wijlre),
stoter:
štø̄tǝr (Q201p Wijlre),
štø̄ǝtǝr (Q201p Wijlre)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|
33694 |
karrenspoor |
holle weg:
hǭlǝ wē̜x (Q201p Wijlre),
karrengelei:
karǝgǝlęi̯ (Q201p Wijlre),
karrenspoor:
karǝspǫu̯r (Q201p Wijlre),
karǝšpōr (Q201p Wijlre),
veldweggetje:
vɛltwē̜xskǝ (Q201p Wijlre)
|
Een niet-verharde weg met geulen die zijn ontstaan door het uitschuren van karwielen. [A 21, 2a; A 21, 2b; N 18, 40; monogr.]
I-8
|
21221 |
karweien |
botten:
botte (Q201p Wijlre)
|
onbetaalde arbeid verrichten aan de openbare wegen (karweien, botten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24820 |
kastanjeblad |
kastanjeblader:
kastanjeblaar mv (Q201p Wijlre)
|
kastanjeblad
III-4-3
|
19505 |
kastplank |
bred:
brēͅt (Q201p Wijlre),
schap:
šāp (Q201p Wijlre)
|
plank in een kast [DC 16 (1948)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
kat (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22311 |
katapult |
katapult:
kattəpöl (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
24786 |
kattekruid |
kattekruid:
katte kroeët (Q201p Wijlre)
|
Kattekruid (nepeta cataria 40 tot 100 cm grote plant. De stengels staan rechtop en zijn dicht behaard; de bladeren zijn eivormig spits, de bladrand is gekarteld of getand; de bloemen staan in lange trossen aan het eind van de stengel en in gesteelde zij [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20076 |
kattenstaartamarant |
kattenstaart:
kattesjtat (Q201p Wijlre)
|
Kattestaart amarant (amaranthus caudatus). Bloemen in lange, donkerrode of gele, later sierlijk overhangende aren. De bladeren zijn smal eivormig en spits (kattestaart, lammestaart, vossestaart, hazeklauw). [N 92 (1982)]
III-2-1
|