24582 |
meidoorn |
heggenbloem:
g van garcon
hèg-gə-bloom-mə (Q201p Wijlre),
heggendoorn:
-
(hekke)deun (Q201p Wijlre)
|
meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
kever:
kèèver (Q201p Wijlre),
meikever:
mei-kaever (Q201p Wijlre),
meikèver (Q201p Wijlre),
meikéver (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
22499 |
meikoningin |
meikoningin:
meikeuningin (Q201p Wijlre)
|
Het gebruik om op 30 april of een dag in mei een meisje tot koningin of een jongen tot koning te kiezen [meikoningin]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20309 |
meisje |
kind:
kint (Q201p Wijlre),
meidje:
meetje (Q201p Wijlre),
mèèətjə (Q201p Wijlre)
|
meisje; (Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
liefste:
leefste (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre),
meidje:
medje (Q201p Wijlre),
mèèətjə (Q201p Wijlre)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstaonde (Q201p Wijlre),
aasjtaonde (Q201p Wijlre),
meidje:
medje (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24872 |
melganzenvoet |
ganzenvoet:
ganzevoot (Q201p Wijlre)
|
Melganzevoet (chenopodium album 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels staan rechtop en zijn vertakt; de bladeren zijn zeer verschillend van vorm, tevens onregelmatig getand, de bovenste gaafrandig, aan de buitenkant dofgroen, de onderkant wit-melig best [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20970 |
melig |
meelachtig:
mèletig (Q201p Wijlre)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
męlk (Q201p Wijlre),
męlǝk (Q201p Wijlre),
mɛlk (Q201p Wijlre)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkbo:r (Q201p Wijlre)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|