24808 |
melkdistel |
doofdissel:
dauf distel (Q201p Wijlre),
doofdistel:
daufdistel (Q201p Wijlre)
|
Melkdistel (sochus oleraceus 20 tot 100 cm groot. De bladeren zijn meestal ingesneden en de stengel omvattend, zacht stekelig getand, dofgroen van kleur. De bloemhoofdjes zijn klein, de bloemen zijn lichtgeel. Bloeitijd van juni tot oktober (zijdistel, [N 92 (1982)] || Melkdistel (Sochus oleraceus) [N 92 (1982)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
męlkǝ (Q201p Wijlre)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoel:
męlkštōl (Q201p Wijlre),
mɛlkstōl (Q201p Wijlre)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19930 |
melkzeef |
zij:
zii̯ (Q201p Wijlre),
zijschotel:
zii̯šotǝl (Q201p Wijlre),
zišotǝl (Q201p Wijlre)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33554 |
meloen |
meloen:
meloen (Q201p Wijlre)
|
Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)]
I-7
|
19137 |
menen |
een gedacht hebben:
gedach haobe (Q201p Wijlre)
|
van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20149 |
mens (alg.) |
mens:
niets
minsch (Q201p Wijlre),
ook voor man en vrouw en ook in de betekenis van vrijer; zowel geringachting als sympathiek medelijden
miensj (Q201p Wijlre)
|
mens; wordt mensch gebruikt in de betekenis van man? Spreekt een vrouw b.v. van mn mensch?, wanneer ze haar man bedoelt? Komt het mensch voor in de betekenis van vrouw? En bedoelt men met die zegswijze alleen geringachting of ook sympathiek medelijden? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24212 |
merel |
melder:
maelder (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre),
merel:
mäle (Q201p Wijlre),
mèle (Q201p Wijlre)
|
Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel
III-4-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mē̜r (Q201p Wijlre)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
32595 |
mest in de voor doen |
(mest) stoken:
štȳǝkǝ (Q201p Wijlre)
|
Met een riek of een (gevorkte) stok de gespreide mest die op de "harde voor" ligt, in de pas geploegde voor schuiven of krabben: het werk van de "meststoker". [N P, 14; N 11A, 25; monogr.]
I-1
|