34219 |
roep- en lokwoord voor het kalf |
kalf:
kau̯f (Q201p Wijlre),
moetsje:
mutškǝ (Q201p Wijlre)
|
Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r]
I-11
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
pieletje:
pilǝkǝ (Q201p Wijlre),
piet, piet, piet:
pit, pit, pit (Q201p Wijlre),
poel, jiep, jiep, jiep:
pul, jip, jip, jip (Q201p Wijlre),
tiele, tiele, tiele:
tilǝ, tilǝ, tilǝ (Q201p Wijlre),
ties:
tis (Q201p Wijlre),
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (Q201p Wijlre)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus:
kyš (Q201p Wijlre),
varken:
vɛrkǝ (Q201p Wijlre)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lammetje:
lɛmkǝ (Q201p Wijlre),
lem:
lɛm (Q201p Wijlre)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
schaap:
šǭp (Q201p Wijlre),
schaapje:
šōpkǝ (Q201p Wijlre)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
schreeuwen:
sjriewe (Q201p Wijlre)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22122 |
roepen van de duiven |
inroepen:
i roope (Q201p Wijlre)
|
Hoe zegt men: het roepen van de duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
geit:
gęi̯t (Q201p Wijlre),
sik, sik:
sek, sek (Q201p Wijlre)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
lammetje:
lɛmkǝ (Q201p Wijlre)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
20610 |
roerom |
slem:
sjlem (Q201p Wijlre)
|
roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)]
III-2-3
|