| 25357 |
slachtbank |
slachtbank:
šlaxbaŋk (Q201p Wijlre)
|
Bank of blok waarop vee geslacht of na het slachten uitgebeend en verdeeld wordt. [Veldeke 14, 43]
II-1
|
| 25342 |
slachten |
geslacht:
gǝšlax (Q201p Wijlre)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
| 17871 |
slag |
klats:
klats (Q201p Wijlre),
oplawaai:
oplawaai (Q201p Wijlre),
slag:
sjlaag (Q201p Wijlre),
veeg:
vèëg (Q201p Wijlre)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 24375 |
slak |
slak:
sjlek (Q201p Wijlre),
slek (Q201p Wijlre)
|
slak [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
| 24377 |
slakkenhuis |
karakol:
krakol (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
| 24378 |
slang |
slang:
schlang (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 24749 |
slangewortel |
aronskelk:
aronskelk (Q201p Wijlre)
|
Slangewortel (calla palustris een 15 tot 30 cm hoge plant. De bladeren zijn hartvormig; de bloemen groeien in een kolf, de plant is tweeslachtig, omgeven door een schutblad; de rode bessen van de plant zijn giftig. Bloeitijd in mei en juni (kalle, arons [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 17835 |
slaperig |
slaperig:
sjlaoperich (Q201p Wijlre)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 25216 |
slecht dragend ijs |
onbetrouwbaar ijs:
unbetroewbaar (Q201p Wijlre)
|
slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 18946 |
slecht mens, slechte kerel |
lage patroon:
⁄ne lège patroen (Q201p Wijlre)
|
iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|