id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21789 | welbespraakt brutaal persoon | muilejan: moelejan (Wijlre), moulejan (Wijlre) | iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] || welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)] III-3-1 |
24530 | welig groeiend | haufig (du.): huifig (Wijlre) | In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] III-4-3 |
17597 | wenkbrauw | wenkbrauw: wīnkbroew (Wijlre), wìnkbroew (Wijlre) | wenkbrauw [DC 01 (1931)] III-1-1 |
22018 | wennen aan een ander hok | omwennen: umwenne (Wijlre) | Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: het wennen aan hok en omgeving van een duif die naar een ander hok verhuist [N 93 (1983)] III-3-2 |
21485 | werk (zn) | werk: werk (Wijlre) | werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)] III-3-1 |
21484 | werk (zn.) | werk: ⁄t wierk (Wijlre) | het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] III-3-1 |
19132 | werken | werken: wirke (Wijlre, ... ), wɛrəkə (Wijlre) | arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || werken [RND] III-3-1 |
18915 | werklustig | unversagt (du.): unversagt (Wijlre) | niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)] III-1-4 |
24330 | werpen van jongen | jongelen: jeungele (Wijlre) | Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)] III-4-2 |
24399 | wesp | wesp: wesp (Wijlre), wèsp (Wijlre) | wesp [DC 09 (1940)] III-4-2 |