id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21096 | wormsteek (subst.) | worm: wörm (Wijlre) | wormstekig ve appel (subst.) [DC 23 (1953)] III-2-3 |
21014 | wormstekig | wormsteketig: weurmsjtééketig (Wijlre, ... ), wormstekig: wörm-sjtie-ə-kig (Wijlre) | Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig ve appel [DC 23 (1953)] I-7, III-2-3 |
22430 | worstelen | worstelen: worstele (Wijlre) | De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
32970 | wortel | wortel: wǫrtǝl (Wijlre) | Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4 |
24500 | wortel (alg.) | wortel: wottele (Wijlre) | Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] III-4-3 |
24736 | wortelhals | kraag: kraag (Wijlre) | De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)] III-4-3 |
33563 | worteltje | moortjes: muurkes (Wijlre), moren: moere (Wijlre), worteltjes: wurtelkes (Wijlre) | De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] I-7 |
20917 | wrang | sleeuw: alleen in de betekenis van wrang sjlieë (Wijlre) | wrang [DC 26 (1954)] III-2-3 |
17679 | wreef | wregel: vrij-gəl (Wijlre), vry(3)̄gəl (Wijlre) | wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1 |
17892 | wrijven | wrijven: vrieve (Wijlre) | Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)] III-1-2 |