| 21096 |
wormsteek (subst.) |
worm:
wörm (Q201p Wijlre)
|
wormstekig ve appel (subst.) [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
| 21014 |
wormstekig |
wormsteketig:
weurmsjtééketig (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre),
wormstekig:
wörm-sjtie-ə-kig (Q201p Wijlre)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig ve appel [DC 23 (1953)]
I-7, III-2-3
|
| 22430 |
worstelen |
worstelen:
worstele (Q201p Wijlre)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (Q201p Wijlre)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
| 24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wottele (Q201p Wijlre)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24736 |
wortelhals |
kraag:
kraag (Q201p Wijlre)
|
De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 33563 |
worteltje |
moortjes:
muurkes (Q201p Wijlre),
moren:
moere (Q201p Wijlre),
worteltjes:
wurtelkes (Q201p Wijlre)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)]
I-7
|
| 20917 |
wrang |
sleeuw:
alleen in de betekenis van wrang
sjlieë (Q201p Wijlre)
|
wrang [DC 26 (1954)]
III-2-3
|
| 17679 |
wreef |
wregel:
vrij-gəl (Q201p Wijlre),
vry(3)̄gəl (Q201p Wijlre)
|
wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 17892 |
wrijven |
wrijven:
vrieve (Q201p Wijlre)
|
Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|