25555 |
zuurdeeg maken |
gisten:
gē̜štǝ (Q201p Wijlre)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
17883 |
zwaaien |
zwaaien:
sjwèje (Q201p Wijlre)
|
Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32875 |
zwadkeerder, beugel |
beugel:
bȳǝ.gǝl (Q201p Wijlre),
boog:
bōx (Q201p Wijlre),
reep:
ręi̯.p (Q201p Wijlre)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
20355 |
zwager |
zwager:
sjwaogər (Q201p Wijlre),
nen
zwaoger (Q201p Wijlre)
|
zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17972 |
zwak, ongezond |
zwak:
sjwaak (Q201p Wijlre)
|
Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17745 |
zwak, slap |
zwak:
sjwaa-ək (Q201p Wijlre),
šwāā-ək (Q201p Wijlre)
|
zwak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
24285 |
zwaluwstaart |
zwalberstaart:
sjwalbersjtàt (Q201p Wijlre)
|
de staart van zwaluwachtige vogels [N 83 (1981)]
III-4-1
|
32038 |
zwaluwstaartverbinding |
zwalberstots:
šwalǝbǝrštuts (Q201p Wijlre)
|
In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.]
II-12
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte miemelen:
sjwatt6 miem-m6l (Q201p Wijlre),
alleen mv
zwarte mimmelen (Q201p Wijlre)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krao (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre),
mv.
kriene (Q201p Wijlre)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai
III-4-1
|