25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aaftreje (Q201p Wijlre)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19872 |
afrikaantje |
afrikaantje:
afrikaantje (Q201p Wijlre)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21158 |
afrit |
afrit:
aafrit (Q201p Wijlre)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
afrijten:
aafriete (Q201p Wijlre)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22137 |
afstandskaart met coördinaten |
cordinaatkaart:
coördinaat kaat (Q201p Wijlre)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de afstandskaart met coördinaten? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
kruiden:
kruǝ (Q201p Wijlre)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
21383 |
aftroggelen |
aftroggelen:
aaftroggele (Q201p Wijlre)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19701 |
afwas |
(de) grèlen:
grylə (Q201p Wijlre),
spoel:
dər špø̄l (Q201p Wijlre)
|
het vaatwerk dat op een bepaald ogenblik afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
spoelen:
špø̄lə (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre)
|
vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
spoelwater:
špø̄lwātər (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre)
|
Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|