19979 |
grommen |
grommen:
gromme (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt u een dof, laag, grommend geluid voortbrengen, gezegd van honden (grauwelen, gronzen, grommen, grozen, grollen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
erf:
ɛrǝf (Q201p Wijlre)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
33674 |
grond, aarde |
grond:
gront (Q201p Wijlre)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
grondwater (Q201p Wijlre)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25005 |
groot in zijn soort |
kabeier:
kabijer (Q201p Wijlre)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20346 |
grootmoeder |
bestemoeder:
bestemodder (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre,
Q201p Wijlre),
oorspronkelijk
bèstemoodder (Q201p Wijlre),
grootmam:
grôetmam (Q201p Wijlre),
grootmoeder:
grootmodder (Q201p Wijlre),
grôetmoodder (Q201p Wijlre)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grootauwers (Q201p Wijlre),
grôetawwesj (Q201p Wijlre)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
bestevader:
bestevadder (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre,
Q201p Wijlre),
oorspronkelijk
bestevadder (Q201p Wijlre),
grootpap:
grôetpap (Q201p Wijlre),
grootvader:
grootvadder (Q201p Wijlre),
grôetvadder (Q201p Wijlre)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
groe-ət (Q201p Wijlre),
grooet (Q201p Wijlre)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
22056 |
grote duiventeek |
teek:
teeke (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: grote duiveteek of mijtteek: zuigen bloed s nachts bij broedende vogels. Larven als rode speldeknoppen onder de vleugels en in de hals. [N 93 (1983)]
III-3-2
|