| 31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
hōf˱īzǝr (Q201p Wijlre
[(mv -īzǝrǝ)]
),
ijzer:
īzǝr (Q201p Wijlre)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
| 25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (Q201p Wijlre)
|
de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 33646 |
hoek van een stuk land |
spits:
špets (Q201p Wijlre)
|
Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.]
I-8
|
| 22358 |
hoepel |
reep:
reip (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre),
rijp (Q201p Wijlre)
|
a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
| 22359 |
hoepelen |
repen:
reipe (Q201p Wijlre)
|
b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 21866 |
hogen |
verhogen:
verhüge (Q201p Wijlre)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 21966 |
hok om te paren |
kweekhok:
kweekhok (Q201p Wijlre)
|
een hok speciaal om er te paren en te broeden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 22139 |
hoklijst |
hoklijst:
hoklies (Q201p Wijlre)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: hoklijst, lijst waarop alle duiven moeten worden ingeschreven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 24323 |
hom |
kerp:
kèrp (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 24324 |
hommel |
hommel:
hoemel (Q201p Wijlre),
hoemmel (Q201p Wijlre),
hömmel (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)]
III-4-2
|