18841 |
hopen |
hopen:
hoapə (Q108p Wijnandsrade)
|
een gunstige verwachting hebben over iets wat men wenst [verhopen, hopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18233 |
horloge |
horloge:
horlogə (Q108p Wijnandsrade)
|
uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17847 |
hotsen |
schokken:
sjokkə (Q108p Wijnandsrade)
|
Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, bodderen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
gaarne hebben:
geër höbbə (Q108p Wijnandsrade)
|
liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
31466 |
houten hamer |
uitklophamer:
ūtklǫphāmǝr (Q108p Wijnandsrade)
|
In het algemeen een houten hamer die wordt gebruikt bij het plooien of platslaan van plaatmateriaal. De kop van de hamer kan vlak zijn, maar er bestaan ook houten hamers met een bolvormige kop. Zie ook afb. 163. De bombeerhamer (Q 88) is volgens Van Houcke (pag. 306) een hamer met één of twee bolronde koppen. Vgl. ook het lemma "bolhamer". [N 33, 62; N 33, 83; N 64, 41a; N 66, 8a]
II-11
|
19187 |
hovaardig |
hoog in de bol:
hoeëg in de bol (Q108p Wijnandsrade)
|
het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
huichelen:
huigələ (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade)
|
iemand enorm prijzen, vaak overdreven [ombragie maken] [N 85 (1981)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17689 |
huig |
huig:
huig (Q108p Wijnandsrade),
lelletje:
lelkə (Q108p Wijnandsrade)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18876 |
huilen |
beuken:
beuëkə (Q108p Wijnandsrade),
grijnen:
grienə (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade),
joenken:
± WLD
jounkə (Q108p Wijnandsrade)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
slak met huisje:
± WLD
sjlak mit huskə (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|