28377 |
stal |
stal:
št˙al (Q108p Wijnandsrade),
št˙alǝ (Q108p Wijnandsrade)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
24579 |
stam van de boom |
stam:
WLD
sjtam (Q108p Wijnandsrade)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20942 |
steen |
knop:
WLD
knoep (Q108p Wijnandsrade)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24383 |
stekelbaars |
stekelbaars:
± WLD
sjtiekəlbaars (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u de stekelbaars: een vis die in de winter naar zee trekt en in het voorjaar terugkomt naar zoet water om zich voort te planten. Hij heeft geen schubben maar beschermende plaatjes. Op de rug komen drie stekels voor, op de buik twee. Het mannetje [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
sjtelpə (Q108p Wijnandsrade)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20323 |
sterven |
kapotgaan:
± WLD
kapot goa (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19308 |
stiekem |
achterbaks:
achtərbaks (Q108p Wijnandsrade),
stiekem:
sjtiekəm (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] || oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
sjtiefkop (Q108p Wijnandsrade)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
wars:
weësj (Q108p Wijnandsrade)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18014 |
stikken |
stikken:
sjtikkə (Q108p Wijnandsrade)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|