22552 |
boog |
boog:
beegske
bōͅg (L365p Wijshagen)
|
Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
bűǝn (L365p Wijshagen)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
26141 |
borst |
borst:
borst (L365p Wijshagen)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
33988 |
borstnet |
borstkleed:
borstklęi̯.t (L365p Wijshagen)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (L365p Wijshagen)
|
I-10
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (L365p Wijshagen)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
34258 |
boter |
boter:
būi̯ǝtǝr (L365p Wijshagen),
botter:
bytǝr (L365p Wijshagen)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
34248 |
boterkuip |
boterteil:
bø̄tǝrtęi̯l (L365p Wijshagen)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
32948 |
botteriken |
botteriken:
botǝrekǝ (L365p Wijshagen)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
33644 |
bouwland |
veld:
vę.lt (L365p Wijshagen),
vęljtj (L365p Wijshagen)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|