e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wilderen

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loot, nieuw uitgelopen twijgje scheut: scheut (Wilderen) loot [ZND 01 (1922)] III-4-3
lopen lopen: louəpen (Wilderen), lūpǝ (Wilderen) lopen [ZND 25 (1937)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82] I-9, III-1-2
lui lui: ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  leu (Wilderen) lui, traag [ZND 01 (1922)] III-1-4
lui (lieden) mensen: minsən (Wilderen) mensen [RND] III-3-1
luid schreien schreeuwen: ook materiaal znd 28, 53  schrieven (Wilderen), schriəven (Wilderen) luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)] III-1-4
luiden luiden: eu van beurre  de klok leu (Wilderen) De klok luiden. [ZND 30 (1939)] III-3-3
luiden voor de mis luiden voor de mis: tleut vour de mɛs (Wilderen) Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)] III-3-3
luiermand kinderbanst: keingerbaast (Wilderen) korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)] III-2-2
luilak luierik: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  leurik (Wilderen) luilak [ZND 01 (1922)] III-1-4
luisteren luisteren: goed leustere (Wilderen) goed luisteren [ZND 30 (1939)] III-1-1