24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
scheut (P172p Wilderen)
|
loot [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
louəpen (P172p Wilderen),
lūpǝ (P172p Wilderen)
|
lopen [ZND 25 (1937)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
18918 |
lui |
lui:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
leu (P172p Wilderen)
|
lui, traag [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
mensen:
minsən (P172p Wilderen)
|
mensen [RND]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
schreeuwen:
ook materiaal znd 28, 53
schrieven (P172p Wilderen),
schriəven (P172p Wilderen)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
eu van beurre
de klok leu (P172p Wilderen)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden voor de mis:
tleut vour de mɛs (P172p Wilderen)
|
Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
20281 |
luiermand |
kinderbanst:
keingerbaast (P172p Wilderen)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
19029 |
luilak |
luierik:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
leurik (P172p Wilderen)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
goed leustere (P172p Wilderen)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|