33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wī.sǝlǝ (Q079a Wintershoven)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
⁄t es àn⁄t brutsələ (Q079a Wintershoven)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stɛ̄r (Q079a Wintershoven)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wit (Q079a Wintershoven)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
kanten muts:
ka:ntə mu:ts (Q079a Wintershoven)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20654 |
witte kool |
witte kabuis:
wit kəbōͅə.s (Q079a Wintershoven),
witte kool:
wetə køͅyl (Q079a Wintershoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
18618 |
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje |
capeline (fr.):
kapəli:nə (Q079a Wintershoven)
|
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
trens:
trɛ.ns (Q079a Wintershoven)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
muts:
mu:ts (Q079a Wintershoven)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫ.tǝl (Q079a Wintershoven)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|