e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wintershoven

Overzicht

Gevonden: 1446
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haverpletter haverpletter: hǭvǝrplɛtǝr (Wintershoven), plettermolen: plɛtǝr[molen] (Wintershoven) Wanneer haver bedoeld was als paardevoer, moest ze geplet worden. Dit gebeurde met de haverpletter, een toestel waarin de haver tussen twee stalen rollen, een vaste en een losse, geplet werd. Zie ook afb. 91. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 237; Jan 245; Coe 223; Grof 250] II-3
hecht van een mes hecht: onz.  hɛx (Wintershoven) handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] III-2-1
heet, hitsig lopig: løͅijpəx (Wintershoven) heet, hitsig [Goossens 1b (1960)] III-2-1
heibezem bezem: bēͅi̯səm (Wintershoven) bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)] III-2-1
heizode los- en stukploegen scheuren: sø̜̄rǝ (Wintershoven) [N 27, 16] I-8
hen met kuikens kloekhen: klukhin (Wintershoven) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hengsel hengel: heŋəl (Wintershoven) hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)] III-2-1
hengst hengst: hęŋs (Wintershoven) Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.] I-9
hengstveulen hengsteveulen: hęŋsǝvø̄.lǝ (Wintershoven) Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a] I-9
herdershond schaapshond: šopshō.nt (Wintershoven) Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.] I-12