e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wintershoven

Overzicht

Gevonden: 1446
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
limburgse klei klei: klęi̯ (Wintershoven), leemgrond: lęi̯mgrōnt (Wintershoven) Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33] I-8
lip lip: lep (Wintershoven) Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9
lip van een hoefijzer lip: lep (Wintershoven) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
loeien van de koe in het algemeen keken: ki̯ękǝ (Wintershoven) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loon trek: ps. omgespeld volgens Frings.  treͅk (Wintershoven) loon, wat men verdient [N 21 (1963)] III-3-1
loops lopig: lø͂ͅu̯pex (Wintershoven), rijig: rīx (Wintershoven) konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)] III-2-1
lopen lopen: lǫu̯pǝ (Wintershoven) Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82] I-9
loper bovenste steen: bøvǝstǝ stēǝn (Wintershoven) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3
losse manchet manchet: məšɛt (Wintershoven) manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)] III-1-3
losse zak onder de rok maal: məal (Wintershoven) tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)] III-1-3