25103 |
benauwd en vochtig weer |
de hits valt uit de lucht:
də hits vilt oͅut də loͅuj (Q079a Wintershoven),
laf (weer):
làf (Q079a Wintershoven)
|
lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19540 |
berkenbezem |
bezem:
bēͅi̯səm (Q079a Wintershoven)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26051 |
berrie |
ber(r)e:
bęrǝ (Q079a Wintershoven),
ber(r)en:
bęrǝs (Q079a Wintershoven)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
25105 |
bestendig weer |
frank weer:
vràŋk wēər (Q079a Wintershoven)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21471 |
betalen |
overkomen:
ps. omgespeld volgens Frings.
vørkōmə (Q079a Wintershoven)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
toe lucht:
tàw loͅuj (Q079a Wintershoven)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18378 |
beugeltas |
kalebas:
kalba:s (Q079a Wintershoven)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34498 |
bevruchten |
vogelen:
vou̯.xǝlǝ (Q079a Wintershoven)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
25231 |
bewolking |
lucht:
(m.)
də loͅuj (Q079a Wintershoven)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛ̄.sǝm (Q079a Wintershoven)
|
Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4
|