33878 |
met de benen zwaaien en bewegen tijdens het werpen |
werken:
wɛrǝkǝ (P044p Zelem)
|
[N 8, 53]
I-9
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
stuǝtǝ (P044p Zelem)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
achteruit stoten:
axtǝrøt stuǝtǝ (P044p Zelem)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
eŋ stǫn (P044p Zelem)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
open staan:
ōpǝ štǫn (P044p Zelem)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
planten:
[planten] (P044p Zelem)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
smakken:
smakǝ (P044p Zelem)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
32751 |
met een voor spitten |
met een spit graven:
mę ǝ(n) spęt ˲[graven] (P044p Zelem)
|
Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.]
I-1
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bezǝ (P044p Zelem)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
rijden:
rē̜ǝ (P044p Zelem
[(op het veld)]
),
voeren:
vyi̯ǝrǝ (P044p Zelem)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|