e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zelem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weg over het erf karspoor: karspoor (Zelem), vaart: vāt (Zelem) Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111] I-8
wei groes: grǭǝs (Zelem), kazenwei: kēǝzǝwē̜ (Zelem), wei: wē̜ (Zelem), wē̜ǝ (Zelem), wɛ̄ (Zelem) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
wendakkerhoeken hoeken: hukǝ (Zelem), de volgende opgaven zijn enkelvoud  huk (Zelem) Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1] I-1
wentelploeg brabander: brobandǝr (Zelem) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1
wentelteefje verloren brood: Syst. Frings  vərlōrə bruət (Zelem) Wentelteefjes (fleweene brood, fluweele brood, verdwene brood, verwèène brood?) [N 16 (1962)] III-2-3
werkdag werkendag: sweͅrkəndaxsdiŋə (Zelem) door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] III-3-1
werken werken: wɛrəkə (Zelem) werken [RND] III-3-1
werken op de boerderij schommelen: sxumǝlǝ (Zelem) Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c] I-6
werkschoen werkschoen: werəksxuwnə (Zelem) ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)] III-1-3
wervelwind koude vrouw: (v.)  kuə vrōͅ (Zelem) wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)] III-4-4