26141 |
borst |
borst:
bø̜st (P044p Zelem)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
19497 |
borstel |
borstel:
bøͅstəl (P044p Zelem)
|
borstel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
stekelhaar:
stekəlhōər (P044p Zelem)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33969 |
borstriem |
borstlap:
bøstlap (P044p Zelem)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
18400 |
borstrok |
lijfje:
lefkə (P044p Zelem),
leͅfkə (P044p Zelem)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
kamizool (<fr.):
kaməzōl (P044p Zelem),
lijfje:
lefkə (P044p Zelem)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
lijfje:
lefkə (P044p Zelem)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
toespeld:
tuwspel (P044p Zelem),
tūspeͅl (P044p Zelem)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
boezemlapje:
buzəmleͅpəkə (P044p Zelem)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
borstgetuig:
borstgetuig (P044p Zelem),
borstlap:
bøstlap (P044p Zelem)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|