18254 |
gesp |
gesp:
geͅsp (P044p Zelem)
|
sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33761 |
gespeend veulen |
veulen:
vø̄lǝ (P044p Zelem)
|
Een veulen dat gespeend, niet meer gezoogd wordt. De ontwenning heeft tijdens de vierde of vijfde maand plaats. [N 8, 2b]
I-9
|
33428 |
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen |
damhamel:
dāmha.mǝl (P044p Zelem),
stamper:
stāmpǝr (P044p Zelem)
|
De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b]
I-6
|
18696 |
gesteven voorstuk van een overhemd |
borst:
böst (P044p Zelem)
|
voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18543 |
gestreepte broek |
gestreept broekje:
gəstript bryjkskə (P044p Zelem)
|
broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
gətraodə vrao (P044p Zelem)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
33388 |
getuigrek |
haak:
(mv)
hōkǝ (P044p Zelem)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|
30181 |
gevak |
vlechtvak:
vlɛxt˲vak (P044p Zelem)
|
Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.]
II-9
|
19743 |
gevel |
gevel:
gēͅəvəl (P044p Zelem)
|
een schoone gevel [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spø̜rǝ (P044p Zelem)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|