e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zelem

Overzicht

Gevonden: 2292
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
honing honing: hojniŋ (Zelem), honeŋ (Zelem) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
hoofd kop: kop (Zelem), koͅp (Zelem) [N 10 (1961)]hoofd [N 10b (1961)] III-1-1
hoofd (spotnamen) knikker: knekər (Zelem) [N 10 (1961)] III-1-1
hoofdbalken van de eg balken: balǝkǝ (Zelem) De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.] I-2
hoofdbord hoofd: hȳǝt (Zelem) Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr] I-13
hoofddoek kopneusdoekje: kopnyziŋskə (Zelem), neusdoekje: nøzǝkske (Zelem), tipsjaaltje: zie WNT: tip (I), ss. Tipdoek, hals- of hoofddoek die met een tip op de rug wordt vastgespeld.  typšaləkə (Zelem) Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)] I-4, III-1-3
hoofdkaas geperste kop: gəpɛzdə koͅp (Zelem), varkenskop: vɛrəkəskoͅp (Zelem) hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] III-2-3
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen kap: kap (Zelem, ... ) hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdluis luis: løi̯əs (Zelem), løi̯əzə (Zelem), lø͂ͅs (Zelem), ook in ZND BrA2, 394  lø͂ͅs (Zelem) luis [ZND m] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2
hoofdstel halster: hɛlstǝr (Zelem), kopstuk: kǫpstøk (Zelem) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10