19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantjaan (P177p Zepperen)
|
lantaarn [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
28472 |
larven |
larven:
larven (P177p Zepperen)
|
Toestand van larf van het broed vóór de verzegeling. Normaal is dat de eieren, zowel die waaruit werkbijen als die waaruit darren of moeren geboren worden, na drie dagen uitkomen in de vorm van een larf of made. Na vijf dagen heeft de larf door goed voeren een gewicht bereikt dat het 1500-voudige is van haar geboortegewicht. Vijf dagen duurt deze toestand als larf. Vervolgens wordt de cel verzegeld en treedt verpopping op van de larf. Dertien dagen zit ze in de gesloten cel. In totaal duurt het dus 21 dagen, voor dat werkelijke werkbij er is. Bij de dar duurt deze periode 24 dagen en bij de koningin slechts 15 à 16 dagen. [N 63, 21b; Ge 37, 68]
II-6
|
18980 |
laster |
laster:
ook materiaal znd 30, 01
laaster (P177p Zepperen)
|
laster [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
ook materiaal znd 30, 02
leistig (P177p Zepperen),
lɛstoͅg (P177p Zepperen)
|
lastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
laoətə (P177p Zepperen)
|
laten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
33384 |
latierboom |
box (e.):
bǫks (P177p Zepperen)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
doof:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
doove neut (P177p Zepperen)
|
loze noot [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (P177p Zepperen)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
leegleuper (P177p Zepperen),
lyxlauper (P177p Zepperen)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30186 |
leemspecie |
leem:
lɛjm (P177p Zepperen)
|
Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.]
II-9
|