e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ovenpaal zwouw: zwō (Zepperen), zwōw (Zepperen) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1
ovenschop schop: sxup (Zepperen) Werktuig om kolen op het vuur te gooien. Dit is vooral een platte schop met randen. Briketten worden met de hand op het vuur gegooid, terwijl de kolen geschept worden met de schop. [N 29, 10; monogr.] II-1
overall clown: klōn (Zepperen), pyjama: pežama (Zepperen) Uit één stuk vervaardigd werkpak dat de metselaar ter bescherming over zijn gewone kleding aantrekt. [N 30, 5c; monogr.] II-9
overdekte doorgang achter de dubbele toegangspoort poorthuis: puǝthau̯s (Zepperen) Achter de dubbele toegangspoort bevindt zich een ruimte, waarboven zich een dak of zolder bevindt. Deze ruimte geeft toegang tot een door woonhuis en bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 5A, 77c; N 5, 110; div.; monogr.] I-6
overdragen overdragen: overdragen (Zepperen) Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44] I-11
overdwars eggen in terwars [eggen]: en tǝrwi̯ā.s (Zepperen) Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.] I-2
overhoeks eggen overhoeks [eggen]: øi̯.vǝrhuks (Zepperen) Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.] I-2
overlangs heen en weer eggen in lang [eggen]: en lā.ŋk (Zepperen) Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2
overmouwen bindmouwen: bę.ŋmǫu̯i̯ǝ (Zepperen) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten oversprong: øǝvǝrspruŋk (Zepperen) Bij een bepaald type schuur, in de lengterichting verdeeld en met de dorsvloer in de zijbeuk, met dwars daarop in het eerste gebont een wagenbergplaats of stal, zijn de beide poorten op dezelfde hoek teruggebouwd, zodat beide ongehinderd gebruikt kunnen worden. Op de hoek steekt het dak dan over en onder deze oversteek is een rechthoekige ruimte (zie het lemma "ruimte onder de oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten" 4.2.6). Zie ook afbeelding 22.d bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 35b] I-6