33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
ke-jan (P177p Zepperen),
kian (P177p Zepperen)
|
kern [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kejan (P177p Zepperen, ...
P177p Zepperen,
P177p Zepperen),
kian (P177p Zepperen, ...
P177p Zepperen)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
25365 |
plaats waar men het slachtvee treft om het te verdoven |
voorhoofd:
vø̄rhø̄t (P177p Zepperen)
|
Verdooft men het dier met het schietmasker, dan moet de pin de kop binnendringen op het snijpunt van de lijnen linkerhoorn-rechteroog en rechterhoorn-linkeroog. Verdooft men het dier met een hamer of iets dergelijks, dan slaat men het doorgaans de schedel is. [N 28, 7; monogr.]
II-1
|
25377 |
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden |
slagader:
%%meervoud%%
slǭxuǝrǝ (P177p Zepperen)
|
In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.]
II-1
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
peteren:
pətərə (P177p Zepperen)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
paat:
paiət (P177p Zepperen)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
30564 |
plakspaan |
blok:
blǫk (P177p Zepperen
[(van hout)]
),
plakspaan:
plakspu(w)ǝn (P177p Zepperen)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|
26728 |
plas of meertje midden in de hei |
pūl:
puǝl (P177p Zepperen),
wijer:
wɛr (P177p Zepperen)
|
N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11]
II-4
|
34085 |
platen |
platen:
plāǝtǝ (P177p Zepperen)
|
De zijvlakken van het kruis. [N 3A, 111b]
I-11
|
30560 |
pleistermortel |
plakmortie:
plak[mortie] (P177p Zepperen)
|
Mortel voor pleisterwerk. Pleistermortel mag, om krimpscheuren te voorkomen, niet te vet zijn. Hij wordt dan ook meestal samengesteld uit 1 deel Portlandcement op 3 delen zand of 1 deel kalkpoeder, 1,5 deel tras en 2,5 à 3 delen zand of 1 deel Portlandcement, 1 deel tras en 5 delen zand (Zwiers II, pag. 218). Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste woorden en woorddelen het lemma 'Mortel'. [N 30, 38d; N 32, 37b; monogr.]
II-9
|