20911 |
pruim |
pruim:
preum (P177p Zepperen),
proom (P177p Zepperen)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
18926 |
prutsen |
prutselen:
prətselen (P177p Zepperen)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
knoei:
wane knoei (P177p Zepperen),
nest:
wane neeəs (P177p Zepperen)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
bek:
bęk (P177p Zepperen)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
33624 |
putgalg |
vork:
vork (P177p Zepperen)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
veer:
vyër (P177p Zepperen)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
33623 |
putzwengel |
gard:
gōͅt (P177p Zepperen)
|
[ZND m]
I-7
|
27904 |
raam |
venster:
vẽnstǝr (P177p Zepperen
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
30182 |
raamwerk |
timmer:
temǝr (P177p Zepperen)
|
Het gehele timmergeraamte van verticale en horizontale balken. [N 4A, 52f; N 31, 45b; monogr.; N 4A, 52e]
II-9
|
33272 |
raapzaadolie |
raapsmout:
rǫpsmā.t (P177p Zepperen)
|
De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|