34157 |
uieren |
beginnen te komen:
bǝgent tǝ kōmǝ (P177p Zepperen)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
25567 |
uitdrogen |
korsten:
kostǝ (P177p Zepperen)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c; monogr.]
II-1
|
32709 |
uiteenploegen |
uiteenakkeren:
ǭ ̝.tęi̯.n[akkeren] (P177p Zepperen)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
34169 |
uitgeteld zijn |
uit zijn van (de/haar) tijd:
uit zijn van (de/haar) tijd (P177p Zepperen)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ǭǝ.tkǫu̯mǝ (P177p Zepperen)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
28481 |
uitkomen van het broed |
uitkomen:
ø̜ǝtkomǝn (P177p Zepperen),
uitlopen:
uitlopen (P177p Zepperen)
|
Het uit de cellen komen van het rijpe broed. Als het broed rijp is, breekt het uit het stadium van pop. De bij wordt geboren als werkbij, koningin of dar. De werkbij komt na 21 dagen, de koningin na 15 à 16 dagen en de dar na 24 dagen te voorschijn. Soms kan er een kleine speling zijn in deze aantallen. De werkbij knaagt bij stukjes en beetjes het celdekseltje weg, de dar scheurt het zegel met de kaken geheel af en de koninginnepop stoot met één kopbeweging de cel, die eerst is rondgesneden, open. [N 63, 23c; Ge 37, 47]
II-6
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
kabelen:
ve zulle tjoste kaebele (P177p Zepperen),
kiezen:
kieze (P177p Zepperen),
opgooien:
ve zulle tjoste opgooie (P177p Zepperen),
opwerpen:
ve zulle tjoste opwerpe (P177p Zepperen),
tellen:
telle (P177p Zepperen)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
neue (P177p Zepperen),
neuen (P177p Zepperen)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
hikken op:
op imant hieeke (P177p Zepperen),
uitmaken:
vor vanal eatmeake (P177p Zepperen)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ǭǝ.tspanǝ (P177p Zepperen)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|