e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitwerpselen van koeien koestront: kou̯stroǝnt (Zepperen) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
uitwijken afzetten: ǭ.f˲zętǝ (Zepperen), haar-hou varen: hā.rǭ. vǭ.rǝ (Zepperen) Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
uitzetplanken latten: latǝ (Zepperen) De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c] II-9
uitzeven van de zemelen ziften: zɛftǝ (Zepperen) Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.] II-1
unster pondel: pyŋəl (Zepperen) Weeginstrument met hefboomwerking. [N 18 (1962)] III-3-1
vaars jaarling: ȳǝrlē.ŋk (Zepperen), vaars: vi̯ās (Zepperen), vaarsje: vi̯askǝ (Zepperen) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vader pa: pa (Zepperen), vader: vaower (Zepperen) vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
vagina, geslachtsorgaan van de merrie lijf: lē̜ǝ.f (Zepperen) Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9
van hoge afkomst van hoge afkomst: van houge aoəfkoms (Zepperen) van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)] III-2-2
van uitlopers ontdoen (scheuten) afdoen: ɛ̄ǝfdǫu̯n (Zepperen) Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.] I-5