e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wintervoerbak voederbak: vujǝrbak (Zepperen) Bak, bord of klomp waarin het voedsel wordt toegediend. [N 63, 109b; monogr.] II-6
winterwortelen poten: pūǝtǝ (Zepperen), pǫu̯tǝ (Zepperen), winterpoten: wentǝrpūtǝ (Zepperen) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wis gras om te zavelen met vod: met vod (Zepperen) Enkele zegslieden gaven aan op welke manier het slijpzand op de strekel werd aangebracht, en wel meestal met een wis gras die in het zandblok werd bewaard; soms ook met een lap. [JG 1b add.] I-3
wisselen van de tanden wisselen: wesǝlǝ (Zepperen) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wisselen van tanden wisselen: wesǝlǝ (Zepperen) [N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22] I-11
wit halsboordje col (fr.): ine kol (Zepperen), wit colletje (<fr.): iē wit kolleke (Zepperen) wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)] III-1-3
wit stervormig vlekje op het voorhoofd witte ster: wetǝ stē̜ǝr (Zepperen) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
wit van het ei wit: wet (Zepperen) [JG 1b, 1c; monogr.] I-12
witte kool kabuis: kəboͅizə (Zepperen), kabuiskool: kabaoskeul (Zepperen), witte kool: wetə kōͅl (Zepperen), witte keul (Zepperen), witte moes: witə mus (Zepperen, ... ) [Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] I-7, III-2-3
witte kwikstaart akkermannetje: akkermenneke (Zepperen), naast "kwikstaart  akkermannetje (Zepperen), koeienmannetje: kuənmɛnəkə (Zepperen), kwikstaart: kwikstat (Zepperen, ... ) kwikstaart [N P (1966)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart (witte) || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)] III-4-1