33038 |
zicht |
zicht:
zī.x (P177p Zepperen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
33029 |
zichter |
zichter:
zixtǝr (P177p Zepperen)
|
Degene die de zicht en de pikhaak hanteert. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
dije zikte is oanhoalig (P177p Zepperen),
ziekzijn, het -:
da zikzen is aewenhaelig (P177p Zepperen),
zikzèèn (P177p Zepperen)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || ziekte (slepende)
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (P177p Zepperen),
zien:
zījn (P177p Zepperen)
|
kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND]
III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
zij:
zēͅə (P177p Zepperen),
zij vlees:
ook spek
zēͅəvleͅis (P177p Zepperen)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
34580 |
zijladder |
leren:
lęi̯rǝ (P177p Zepperen)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
27824 |
zijwand |
kisten:
kistǝ (P177p Zepperen),
kī.stǝ (P177p Zepperen),
zijkisten:
zēǝkēi̯ǝstǝ (P177p Zepperen)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
24851 |
zijwortel |
trekwortels:
⁄treͅkwoͅtəls (P177p Zepperen)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
22771 |
zingen |
zingen:
zeiinge (P177p Zepperen)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)]
III-3-2
|
19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (P177p Zepperen),
bāŋk (P177p Zepperen)
|
op het eind van de bank [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|