e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

Gevonden: 2267
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braamstruik braamdoorn: broeiëndjoeën (Zepperen), braamsberenstruik: brônsbeeərestruiək (Zepperen) braam (struik) [ZND 32 (1939)] III-4-3
braken braken: brōkə (Zepperen), [plat]  braoken (Zepperen), kotsen: [plat]  kotsə (Zepperen), [schertsend]  kotse (Zepperen), overgeven: øͅivərgiēvə (Zepperen), [gewoon]  uivergeve (Zepperen), spuwen: spōə (Zepperen) geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] III-1-2
brandblaar brandblaar: bjândbloeer (Zepperen) een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] III-1-2
brandnetel netel: netǝl (Zepperen), nētǝl (Zepperen), nittel: nittel (Zepperen) (brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
brede buikriem onderhulp: ōndǝrhø̜.lǝp (Zepperen) Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73] I-10
breeddorser langdorser: laŋdǫsǝr (Zepperen) Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
brem brem: -  brəm (Zepperen) brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)] III-4-3
brief brief: brî.f (Zepperen) brief [RND] III-3-1
briesen pruisen: prő̜̄ǝ.sǝ (Zepperen) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
briket kluit: steenkoolbriket  klōͅt (Zepperen) kluit, steenkoolbriket [ZND 28 (1938)] III-2-1