| 33755 |
fokmerrie |
kweekmerre:
kwekmø̜rǝ (P177p Zepperen),
veulensmerre:
vø̜i̯.lǝsmø̜rǝ (P177p Zepperen)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
| 34312 |
fokzeug |
kurrenzoog:
kørǝzoi̯u.x (P177p Zepperen)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
| 34119 |
forsgebouwde koe |
broek:
bruk (P177p Zepperen)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
| 21556 |
fortuin maken |
fortuin maken:
Hië zal fortuun maoke (P177p Zepperen)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
| 33528 |
framboos |
framboos:
frambaus (P177p Zepperen)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
| 21555 |
frankrijk |
frankrijk:
vië hɛbbe en Frankreək geziəte (P177p Zepperen)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
| 30053 |
funderingssleuven uitsteken |
fondamenten uitgraven:
fǫdǝmɛntǝ ǫwt˲grāvǝ (P177p Zepperen)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
| 19094 |
futloze jongen |
slof:
das ne sloef (P177p Zepperen)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
| 21557 |
gadeslaan? |
gadeslaan:
Zen zaoke gao sleən (P177p Zepperen)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
| 21314 |
galgenaas |
vagebond (<fr.):
e vaagebond / vaogebond (P177p Zepperen),
vaurien (fr.):
Van Dale (FN): vaurien, 1. deugniet, nietsnut; - 2. bengel, boefje, schoffie.
ne vareng (P177p Zepperen),
voyou (fr.):
Van Dale (FN): voyou, schooier, deugniet, gannef.
ne voyoe / vajoe (P177p Zepperen)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|