e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K361p plaats=Zolder

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruidenpannenkoek kruidkoek: kruidkoek  krodkoek (Zolder) pannenkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3
kruidwis kruidwis: Króó.twès, dá wao.r teegen d ó.nwiër.  króó.twès (Zolder) Kruidenwis, kruidenbosje. III-3-2
kruimel greumel: greumel (Zolder), grøməl brut (Zolder) kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3
kruis kruis: krys (Zolder), krø̜̄.s (Zolder), mik: Sensueel woord  mik (Zolder) [N 10c (1995)]Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9, III-1-1
kruis of munt kop of letter: kóp óf lètter (Zolder) het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien] [N 112 (2006)] III-3-2
kruisbeen staartbeen: stęrtbin (Zolder) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes hanenkeutel: haene keutels (Zolder), kroenzel: kroensele (Zolder) kruisbes [ZND 16 (1934)] I-7
kruisen, kruisdagen? kruisen: kr^ö.sn (Zolder) kruisen [RND] III-3-3
kruisspin kruisspin: krø͂ͅspen (Zolder) kruisspin, spin met wit kruis op de rug die radvormig web maakt [N 26 (1964)] III-4-2
kruissteek kruisjessteek: krø̜skǝsstē.k (Zolder) Steek waarbij de draad kruislings komt te liggen. Volgens Van Dale (s.v. ø̄kruissteekø̄) gelijk aan de flanelsteek. Zie ook het lemma ɛflanelsteekɛ. Volgens informanten gebruikt men deze steek om de naad plat af te werken (L 163), voor de zoom van mantels of dikke stof (L 298a), om de zoom vast te zetten (L 299) en om iets vast te maken aan de binnenkant (K 353). Zie afb. 36.' [N 59, 64; N 62, 15c; N 62, 16a] II-7