e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K361p plaats=Zolder

Overzicht

Gevonden: 3499
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donderen donderen: donderen, grommelen.  doͅnərt (Zolder) donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderkruid donderbloem: -  donderblom (Zolder) donderkruid [DC 46 (1971)] III-4-3
donderwolk dondertorens: dondertorens.  doͅnərtōrəs (Zolder) zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: donner (m.).  doͅnər (Zolder) donder [N 22 (1963)] III-4-4
donker worden, duisteren duisteren: t døistərt al (Zolder) Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] III-4-4
donkerbruine koe vaal (bijvgl. nmw.): vāl (Zolder) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a] I-11
dood (bn.) dood: dood (Zolder), duut (Zolder), dŭŭt (Zolder) dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
dooien t slaakt]: dooien (Zolder) dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4
dooier dooier: doi̯ǝr (Zolder), eierdoren: eierdoren (Zolder) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doopdekentje neusdoek: nøzeŋ (Zolder) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2