22363 |
knikker |
scheut:
ne scheu.t (K361p Zolder),
scheut (K361p Zolder),
Bij schîê.te, scheu.tespee.le, knikkeren.
scheu.t (K361p Zolder),
knikkeren = me scheute schiete, /
scheute (K361p Zolder),
Védze; kuilke schie.te, sláng schie.te, muu.rke tétse.
scheu.te spee.le (K361p Zolder)
|
[SND (2006)]1. Knikker. || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || knikkers [SND (2006)] || Lievelingsspel 5. [SND (2006)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
klotsen:
klotsen (K361p Zolder),
met scheuten schieten:
knikkeren = me scheute schiete, /
me scheute schiete (K361p Zolder),
scheutenspelen:
Sub scheu.t.
scheu.tespeele (K361p Zolder),
Védze; kuilke schie.te, sláng schie.te, muu.rke tétse.
scheu.te spee.le (K361p Zolder),
schieten:
schîe.te (K361p Zolder)
|
/ [SND (2006)] || 1. Schieten: een vorm van knikkeren, z. scheu.t (2). || Knikkeren. || Lievelingsspel 4. [SND (2006)] || Lievelingsspel 5. [SND (2006)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuilke (K361p Zolder),
kùlke (K361p Zolder),
Zulle ve kuilke schîe.te of védze: de knikkers in het knikkerputje stuiten: paar wint, onpaar verliest.
kuilke (K361p Zolder)
|
het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke] [N 112 (2006)] || Kuiltje, knikkerputje.
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
trullen:
trulle (K361p Zolder)
|
knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
bijpoten:
Bè òch spee.l ich nemie, gië poet altèt bèè.! (Vgl. het absolute verbod om dit te voorkomen: bie-poet! Zonh. bèè.stoepe.
bèè.poete (K361p Zolder),
muurtje titsen:
Sub tétse.
mûû.rke tétse (K361p Zolder),
Waarbij de knikker tegen een muur geworpen werd en een handspan winst betekende.
mūūrke tétse (K361p Zolder),
tik en span:
tik-én-span (K361p Zolder)
|
(Knikkert.) De afstand van waarop men moest knikkeren (schîe.te) verkorten, door zijn hand naar voren te schuiven. || (Knikkert.) tw., gezegd als men de knikker van een tegenspeler had geraakt, en men de afstand tussen diens en de eigen knikker met een spanbreedte kon overbruggen. || knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen] [N 112 (2006)] || Knikkerwerpspel tegen muur.
III-3-2
|
23004 |
knikkerzakje |
beurs:
bórs (K361p Zolder),
scheutenbeurs:
scheu.tebórs (K361p Zolder)
|
Beurs; zakje voor geld, knikkers. || Knikkerzakje.
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
een oogje pitsen:
ən øgskə pitsən (K361p Zolder)
|
knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
28942 |
knippatroon |
patroon:
pǝtrun (K361p Zolder)
|
Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.]
II-7
|
28947 |
knippen, snijden |
snijden:
snęjǝ (K361p Zolder)
|
Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW]
II-7
|
22047 |
knipvlies |
liesje:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!
et lieske (K361p Zolder)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: knipvlies (derde ooglid dat zichtbaar wordt)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|