e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zolder

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schachtton ton: (mv)  tǫnǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Winterslag, Waterschei]) Ton die gebruikt wordt om bij het delven van de schachten personeel en materiaal naar beneden te laten en losgemaakte stenen naar boven te hijsen. [N 95, 77; monogr.; Vwo 39; Vwo 379] II-5
schachtwiel molette: molęt (Zolder  [(Zolder)]   [Beringen, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), wiel: wil (Zolder  [(Zolder)]   [Maurits]) De twee of vier grote kabelschijven die in de schachtbok zijn gemonteerd. Via deze schijven loopt de kabel die de verbinding vormt tussen de kooien en de ophaalmachine. Twee kabelschijven draaien steeds paarsgewijs maar in de omgekeerde richting, omdat de ene kooi daalt terwijl de andere stijgt. Het woordtype "molette" is volgens de invuller uit K 361 verouderd. [N 95, 75; N 95, 80; monogr.; Vwo 523] II-5
schaduw, lommer killeschaai: wiej zitte in de kieleschaoj (Zolder), koeleschaai: ve zitten in de kuleschaai (Zolder), vië zit`n inne külleschääi (Zolder), schaai: schóój (Zolder) schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)] III-4-4
schaft malète: malęt (Zolder  [(Zolder)]   [Zolder]), mǝlęt (Zolder  [(Zolder)]   [Eisden]) De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679] II-5
schaftboterhammen besacetje: bǝzaskǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Oranje-Nassau I]), mijn malète: męn mǝlęt (Zolder  [(Zolder)]   [Zolder]), sneden: sn˙ējǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg, Waterschei]) Boterhammen die mee ondergronds werden genomen. "Dobbelen" waren dubbele boterhammen die men at tijdens de pauze. [N 95, 51; monogr.] II-5
schafttijd eten: nu.ɛ d i.ətn (Zolder), schofttijd: sxuftɛ.t (Zolder) schafttijd [RND] III-3-1
schapenboer schaapsboer: sxōǝbzbū.r (Zolder) Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b] I-12
schapestal, schaapskooi schaapsstal: sxō ̞ǝps[stal] (Zolder) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
schede messenschede: meͅsəsxē (Zolder) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
schede van de koe vazel: vǭ.zǝl (Zolder) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11