27475 |
schachtton |
ton:
(mv)
tǫnǝ (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Ton die gebruikt wordt om bij het delven van de schachten personeel en materiaal naar beneden te laten en losgemaakte stenen naar boven te hijsen. [N 95, 77; monogr.; Vwo 39; Vwo 379]
II-5
|
27162 |
schachtwiel |
molette:
molęt (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Beringen, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
wiel:
wil (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Maurits])
|
De twee of vier grote kabelschijven die in de schachtbok zijn gemonteerd. Via deze schijven loopt de kabel die de verbinding vormt tussen de kooien en de ophaalmachine. Twee kabelschijven draaien steeds paarsgewijs maar in de omgekeerde richting, omdat de ene kooi daalt terwijl de andere stijgt. Het woordtype "molette" is volgens de invuller uit K 361 verouderd. [N 95, 75; N 95, 80; monogr.; Vwo 523]
II-5
|
25043 |
schaduw, lommer |
killeschaai:
wiej zitte in de kieleschaoj (K361p Zolder),
koeleschaai:
ve zitten in de kuleschaai (K361p Zolder),
vië zit`n inne külleschääi (K361p Zolder),
schaai:
schóój (K361p Zolder)
|
schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
malète:
malęt (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zolder]),
mǝlęt (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Eisden])
|
De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679]
II-5
|
27640 |
schaftboterhammen |
besacetje:
bǝzaskǝ (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Oranje-Nassau I]),
mijn malète:
męn mǝlęt (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zolder]),
sneden:
sn˙ējǝ (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Boterhammen die mee ondergronds werden genomen. "Dobbelen" waren dubbele boterhammen die men at tijdens de pauze. [N 95, 51; monogr.]
II-5
|
21483 |
schafttijd |
eten:
nu.ɛ d i.ətn (K361p Zolder),
schofttijd:
sxuftɛ.t (K361p Zolder)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
sxōǝbzbū.r (K361p Zolder)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
sxō ̞ǝps[stal] (K361p Zolder)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
17800 |
schede |
messenschede:
meͅsəsxē (K361p Zolder)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
vazel:
vǭ.zǝl (K361p Zolder)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|