18219 |
zich warm aankleden |
induffelen:
induffelen (K361p Zolder)
|
Zich warm aankleden [(in)duffelen, inpakken, warm aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
pik:
pek (K361p Zolder),
zicht:
zext (K361p Zolder)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
ziek (K361p Zolder),
zik (K361p Zolder, ...
K361p Zolder,
K361p Zolder,
K361p Zolder,
K361p Zolder)
|
ziek [ZND 39 (1942)], [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17976 |
zieke |
zieke:
zieke (K361p Zolder)
|
De zieke is vandaag een beetje (een weinig) beter [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
ziekelijk:
zikkelijk (K361p Zolder)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
gasthuis:
gasthoas (K361p Zolder)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
dɛi ziktə zɛit øvər (K361p Zolder)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zie (K361p Zolder),
zien (K361p Zolder),
zîîn (K361p Zolder)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen. [ZND 46 (1946)] || zien [RND]
III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
zij:
zeͅi (K361p Zolder)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
27970 |
zijdelingse druk |
druk opzij:
drøk ǫp˲zęj (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Maurits])
|
Zijdelingse druk op de wanden van een mijngang. [N 95, 386; N 95, 387; N 95, 845; monogr.]
II-5
|