20335 |
broer |
broer:
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
brōēr (K361p Zolder)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
33900 |
brokkelhoef |
sprokpoten:
sprǫkputǝ (K361p Zolder)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
22586 |
bromtol |
ronkdop:
rò.nkdóp (K361p Zolder)
|
(Blikken) bromtol.
III-3-2
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brøstex (K361p Zolder),
brø̄.stex (K361p Zolder)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
sturig:
stȳrex (K361p Zolder)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
brŭŭt (K361p Zolder)
|
brood [RND]
III-2-3
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
brøtmeͅs (K361p Zolder)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25500 |
broodoven |
oven:
hōvǝn (K361p Zolder),
ōvǝn (K361p Zolder)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brǭ̝̞̞ǝr (K361p Zolder)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brøx (K361p Zolder)
|
brug [RND]
III-3-1
|