33674 |
grond, aarde |
aarde:
i̯áǝrt (Q001p Zonhoven),
ǭrdn (Q001p Zonhoven)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
27829 |
grondgalerij |
eerste voie:
øjstǝ vuj (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zwartberg])
|
Galerij, in de strijkrichting van de koollaag gedreven, die ligt op het niveau van de verdieping. De grondgalerij wordt in voorkomende gevallen gebruikt voor de afvoer van de gewonnen kolen. Zie ook het lemma Vervoergalerij. Wat betreft de woordtypen "zoolstol" en "zoolbaan", volgens Lochtman (pag. 50) is de eerstgenoemde term van toepassing op een grondgalerij die in aanleg is. Is de galerij gereed, dan spreekt men in Q 121 van een "zoolbaan". De invuller uit Q 33 merkt over de grondgalerij op dat men die op de mijn Emma tot ongeveer 1946 gebruikte. Het was een horizontale gang door de koollaag. De zegsman uit Q 15 bevestigt dit voor de mijn Maurits en voegt daar nog bij dat een grondgalerij nooit kaarsrecht ("zoolbaan") kon zijn omdat de koollaag nooit geheel vlak lag. [N 95, 374; monogr.; N 95, 279; N 95, 280; N 95, 926; N 95, 929]
II-5
|
30597 |
grondverf |
grondverf:
grǫnt˲[verf] (Q001p Zonhoven)
|
Verf die dient als ondergrond voor een dekverf. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 18b]
II-9
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
grondwater (Q001p Zonhoven)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30054 |
grondwerker |
grondwerker:
grontwørkǝr (Q001p Zonhoven),
grontwɛrkǝr (Q001p Zonhoven)
|
De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.]
II-9
|
20346 |
grootmoeder |
grootmoe:
groetmoe (Q001p Zonhoven),
grootmoeder:
groetmoeder (Q001p Zonhoven),
groetmōē.jer (Q001p Zonhoven),
groetmōē.ëder (Q001p Zonhoven),
grutmōēwədər (Q001p Zonhoven),
grutmədər (Q001p Zonhoven),
mam:
mam (Q001p Zonhoven),
mem:
mém (Q001p Zonhoven),
moeder:
moeder (Q001p Zonhoven)
|
grootmoeder [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
groetaars (Q001p Zonhoven)
|
grootouders
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
gryd⁄n (Q001p Zonhoven),
grøjdə (Q001p Zonhoven)
|
grootte [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
grootpapa:
grootpappa (Q001p Zonhoven),
grootvader:
groetvao.ëder (Q001p Zonhoven),
groetvaoder (Q001p Zonhoven),
grutvààwədər (Q001p Zonhoven),
vader:
vaoder (Q001p Zonhoven)
|
grootvader [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
33317 |
grote boerderij |
ferme boerderij:
ferme boerderij (Q001p Zonhoven),
geleg:
gǝliǝx (Q001p Zonhoven),
winning:
weneŋ (Q001p Zonhoven)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|