18180 |
hak van een schoen |
contrefort (fr.):
Fr. contrefort.
kónterfōēër (Q001p Zonhoven),
kóntrefóór (Q001p Zonhoven),
hak:
hák (Q001p Zonhoven),
vers:
de vās (Q001p Zonhoven),
də vəs (Q001p Zonhoven),
vās (Q001p Zonhoven)
|
contrefort: hielstuk [schoenm.] || hak: hiel van schoeisel || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || Pollevij (achterlap van een schoen; fr. talon). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
vars:
vars (Q001p Zonhoven),
vas (Q001p Zonhoven)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
32194 |
hakblok |
kapblok:
kap˱blǫk (Q001p Zonhoven)
|
Een driehoekig balkenstelsel waarop de wagenmaker met de dissel of handbijl afgezaagde stuk boomstam de ruwe vorm van een naaf geeft. Zie ook afb. 178. Diverse respondenten gebruikten het onderste deel van een boomstronk als hakblok. [N G, 5]
II-12
|
19827 |
hakbord |
kapbred:
kapberd
kapbrië.t (Q001p Zonhoven)
|
houten plank om iets op fijn te hakken
III-2-1
|
18791 |
haken |
crocheteren (<fr.):
ze kaa(n) kreusteeren (Q001p Zonhoven),
zə kan krəštērn (Q001p Zonhoven),
haken:
hoəkən (Q001p Zonhoven)
|
Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] || Haken. [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
haken en ogen:
hoǝkǝn ɛn ūgǝn (Q001p Zonhoven),
huǫkǝn ǝn ūgǝ (Q001p Zonhoven)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
31035 |
hakken opzetten |
hakken zetten:
hakken zetten (Q001p Zonhoven)
|
Het laag voor laag geleidelijk aan opbouwen van de hak, los van de schoen, en vervolgens het bevestigen van de hak aan de schoen. [N 60, 127]
II-10
|
19692 |
hakmes |
herstel:
(h)ersté.l (Q001p Zonhoven),
(h)érsté.l (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
vooral om kleinhout te hakken
(h)érsté.l (Q001p Zonhoven)
|
hakbijl || hakmes || handbijl
III-2-1
|
33153 |
haksel |
gescherfd (stro):
gǝsxɛrǝft [stro] (Q001p Zonhoven),
kepsel:
kɛpsǝl (Q001p Zonhoven),
scherfsel:
sxɛrǝfsǝl (Q001p Zonhoven)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17810 |
halen |
halen:
haole (Q001p Zonhoven),
howələn (Q001p Zonhoven)
|
halen [ZND 01 (1922)] || halen: Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|