e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handzeef teems: tēmǝs (Zonhoven), wan: wan (Zonhoven), zeef: zeǝf (Zonhoven), zīǝ.f (Zonhoven), zij: zē̜ (Zonhoven) De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.] I-4
hanepoot vogelvoet: vō.gǝlvū.t (Zonhoven) Echinochloa crus-galli (L.) Beauv. Algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op bouwland, moestuinen en open wegbermen. Het is grasachtig met schijnaren in een pluim, groeit met rechtopstaande of onderaan geknikt opstijgende stengels en bloeit van juli tot de herfst. De lengte varieert van 10 tot 100 cm. Het blad gelijkt op het blad van de wilg; vandaar: wilweie, eigenlijk: "wilde wilgen" (vergelijk Du. Weide, "wilg"); zie ook de lemmata Vogelmuur en vooral Perzikkruid. Voor schom, zie ook aflevering I.3, p.2, bij het lemma Oude Grassoorten. [JG 1b] I-5
hangen hangen: haŋən (Zonhoven, ... ), hāŋə (Zonhoven) hangen [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)] III-1-2
hangende muur scheve muur: sxēvǝ mūr (Zonhoven) Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.] II-9
hangslot paddenslot: paddesloo.ët (Zonhoven) hangslot III-2-1
hansworst kaboutermannetje: kabowtermannəkən (Zonhoven) Polichinelle. [ZND 05 (1924)] III-1-4
hard schreeuwen hard schreeuwen: diə mot ōͅrt schrīvən ānərs vərstitər ōͅs ni (Zonhoven), dīə mot hōrt schrīvə ānərs vərstit ər och ni (Zonhoven) Men moet hard schreeuwen, anders verstaat hij ons niet. Men: wordt dit woord wel gebruikt in uw dialect? Zoniet, door welk voornaamwoord wordt men weergegeven? [ZND 04 (1924)] III-3-1
hard vriezen hard (vriezen): hârt (Zonhoven) het vriest hard [ZND 08 (1925)] III-4-4
hard, luid hard: hard (Zonhoven) hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)] III-4-4
harde voor, nog te ploegen akkerdeel voor die nog niet om is: vōr dę̄ nǫx ni øm ęs (Zonhoven) De harde voor is de naast de laatst geploegde voor gelegen strook vaste grond ter breedte van een voor, die bij de volgende ploeggang wordt losgesneden en omgekeerd. Benamingen voor deze "voor" zijn vaak ook toepasselijk op alle nog te ploegen voren: het nog te bewerken gedeelte van een akker die men bezig is te ploegen. De termen die de tweede helft van dit lemma vormen, benoemen het nog te ploegen akkerdeel in zijn geheel, maar zijn op een "harde voor" als onderdeel daarvan niet van toepassing. [JG 1a; N 11A, 129b + e + 137c] I-1